"Ik heb dorst."
Dat zeiden mijn zus en ik vroeger niet zo heel vaak. Want dan wist je zeker dat je vader of moeder met een suf rijmpje zouden antwoorden.
Dan godde naor Hôrs. Dao hebbe ze en hundje. Dát pist ów in ’t mundje!
Ja, leuk dat die Noord-Limburgse hond goed kan pissen, daar heb ik dus helemaal niks aan.
Veel stelt het niet voor, dat Horst. De enige claim to fame is dat het dicht in de buurt ligt van Toverland, maar daar heb je dan ook wel zo'n beetje alles mee gezegd.
Een stukje verderop ligt Ysselsteyn. Een klein dorp, nog veel kleiner dan Horst. Maar waar daar een rijke historie aan de grondslag ligt, is Ysselsteyn nog geen 100 jaar geleden gesticht.
Daarom zal het voor de ruim tweeduizend inwoners afgelopen weekend een verrassing zijn geweest dat er opeens een lange rij mensen dwars door het dorp stond. Op gepaste afstand natuurlijk, ook op het Limburgse platteland is de anderhalvemetersamenleving goed op dreef.
Ik stel me een nieuwsgierige buurtbewoner voor. Een oude man loopt hij langs de rij af. Her en der vangt hij flarden van gesprekken op. Over het lekkere weer, versgebakken vlaai en een hondje dat dorst heeft.
Hij haalt verbaasd zijn schouders op en loopt naar de rand van het dorp. Met een geknokelde hand boven zijn vermoeide ogen tuurt hij in de verte. Het landschap kent hij als geen ander, hij heeft er lang genoeg op gewerkt. Tot aan de horizon kronkelt de lijn van wachtende mensen verder, ogenschijnlijk zonder einde.
Hij verontschuldigt zich terwijl hij voor een familie met drie kinderen doorglipt naar de andere kant van de straat. Dan loopt hij langs de rij op, op zoek naar het einde.
Honderden mensen verderop vindt hij de laatste wachtende. Een blonde vrouw staat alleen en kijkt wat om zich heen. Ze had tot voorkort nog nooit van Ysselsteyn gehoord, laat staan er geweest. Heel wat anders dan de grote stad waar ze woont.
De man sluit aan, vertwijfeld. Waar wachten deze mensen eigenlijk op? Hij weet het niet, maar zijn nieuwsgierigheid is geprikkeld. Wildvreemden aanspreken is hij niet zo dol op. Ze snappen meestal bar weinig van zijn met dialect doordrenkt Nederlands.
Achter hem sluiten steeds meer mensen aan. Nog geen vijf minuten later staat de laatste in de rij al bij het bekende blauwe bord met de witte streep er door heen. "Hoije," prijkt er in het dialect op.
Nog een kwartier later is hij misschien honderd meter dichter bij de dorpsgrens. Opschieten doet het niet en zijn benen zijn inmiddels toe aan wat rust. Met een diepe zucht kijkt hij naar zijn voorgangster.
"Pardon maedje, mèr waat deis dich hiej?"
De dame draait zich om naar de oude man. Ze lijkt hem niet helemaal te snappen. Hij gebaart naar de lange rij van mensen. De rie, waorum? Dan glimlacht ze.
"Ah, waarom ik hier in de rij sta? Mijn neefje was vorige maand jarig en ik heb hem kaartjes beloofd. Dus nu het weer kan, moet ik ze natuurlijk kopen."
Nu is het de beurt aan de man om verbaasd te kijken. "Kèrtjes?"
De vrouw ziet de verwarring.
"Ja, kaartjes. Voor de Efteling? Vanaf vanavond kun je ze weer kopen, daarom staan we allemaal in de rij. Je moet ze wel ophalen bij de ingang, want de website doet het even niet."
De oude man bedankt de vriendelijke vrouw en stapt uit de rij. Hoofdschuddend loopt hij door de straten die de afgelopen weken zo rustig waren. Hij snapt er nog steeds bar weinig van.
De Efteling, dat ligt in de buurt van Tilburg toch? Dat is een flinke wachtrij. Een kilometer of zeventig toch zeker wel.
In zijn hoofd rekent hij het sommetje uit op weg naar huis. Zeventigduizend meter delen door anderhalve meter afstand, zo ongeveer. Niet iedereen houdt zich even goed aan de regels. Ergens tussen de vijfenveertig- en vijftigduizend mensen dus.
De zware voordeur valt achter hem in het slot. Zijn grijze pet hangt hij op de kapstok. Nog geen twintig minuten in de rij waren te veel voor hem. Met een pilsje in zijn hand ploft hij in de vertrouwde stoel met uitzicht over de uitgestrekte velden. Hier staat niemand te wachten.
Zelfs niet voor Toverland.